Inleiding door Gerd Segers
bij de voorstelling van Richard Foqué's bundel
Te laat het landschap in Galerie De Zwarte Panter.
Antwerpen, donderdag 31 maart 2011

In een nummer van het tijdschrift Revolver (jg. 21/4, juni 1995) besloot Richard Foqué zijn reflecties over poëzie met volgend mooi citaat van de dichter Paul Snoek: "Dichters zijn als honden, die knoken in de grond verstoppen. Zij begraven dingen, die anderen moeten ontgraven". Die anderen, dames en heren, zijn de lezers van poëzie. U en ik dus die aan Te laat het landschap een heel mooie kluif hebben.

De bundel is opgebouwd uit 5 cycli: Ik teken een landschap, In de aarde geëtst, Uit de lucht gebeiteld, Door de tijd verlaten en Te laat het landschap. Titels die samengevoegd reeds een vers vormen. Een kompas voor de hele bundel. Elke cyclus wordt voorafgegaan door een illustratie van graficus/uitgever Gerrit Westerveld en een citaat uit het oeuvre van een dichter uit de wereldpoëzie.

De compositie van de bundel nodigt de lezer op het eerste gezicht uit om elke cyclus als op zichzelf staand te beschouwen. Zelf had ik eerder meteen het gevoel dat het hier om één lang gedicht ging. Het telt zo maar eventjes 396 versregels, verspreid over 33 pagina’s van steeds 12 regels. Behalve punten gebruikt de dichter geen leestekens. Mogelijk vertraagt dit de lectuur waardoor de lezer af en toe een versregel moet herlezen. Dit heeft echter ook het voordeel dat hij steeds opnieuw en vaak beter geïnformeerd wordt. De Nederlandse dichter Gerrit Krol heeft dit herlezen ooit 'het repeterend genot van poëzie genoemd'.

Het compacte taalgebruik dat Foqué’s dichtbundels uit de jaren 1967-1972 toen al kenmerkte, blijft behouden maar wordt nu versterkt door een grotere suggestiviteit, gelaagdheid en abstractie. Foqué heeft Te laat het landschap – naar ik veronderstel – niet vooraf geconcipieerd en in één inspiratieruk in een eerste versie neergeschreven. De architect in hem heeft het gedicht eerder als een woning met in elkaar vloeiende ruimten gebouwd. Met geduld, veel schrappen, herschrijven en ordenen.

Architectuur is in de bundel niet weg te denken. Materialen, werktuigen en vooral handelingen duiken regelmatig op. In de openingcyclus Ik teken een landschap wijst Foqué bijvoorbeeld op de kwetsbaarheid van 'lijnen in een tekening':

[…] kwetsbaar de lijn
die het beeld verdeelt
het vierkant gesloten
de cirkel omarmd
lijnen zonder vragen
zij verwijzen. (p. 7)

En de architect in hem vervolgt met:  'Een lijn is een muur, […] laat sporen, trekt grenzen, verdeelt' en:

Wat meetbaar is en getekend
kan niet meer spreken
is van elke klank beroofd
het woont in het geheugen
laatste schuilplaats
onzichtbaar voor de tijd. (p. 9)


Aansluitend rondt de dichter in hem de eerste cyclus af met volgende reflectie :

In een hoekig gedicht
met dwaas gerijmel wordt
het landschap dan gemeten
door een stuntelend alfabet
tot er geen letter blijft
geen regel overleeft. (p. 9)

Is in de eerste cyclus het woord 'lijn' dominant aanwezig dan vallen bij het lezen van de hele bundel meteen twee belangrijke sleutelwoorden op: tijd en uiteraard landschap. Het landschap – de kern van de bundel – is de metafoor voor wat de mens opbouwt en waarin hij zijn weg zoekt. Er is ook het landschap van de geest, dat in het hoofd zit, waar rede en gevoel elkaar ontmoeten, een schuilplaats voor de dichter. Het fysische landschap wordt onomkeerbaar bedreigd: door erosie, water en menselijk gedrag. Voor de mens dreigen dan weer de leugens, het verraad, de onverschilligheid en vooral 'de gaten in de tijd'. Naast het landschap is duidelijk de ongrijpbare tijd een belangrijk thema, een bron voor talrijke beklijvende versregels. Een voorbeeld:

Los van alle goden
los van alle gebod
snij de tijd uit het hoofd
laaf het mateloos aan de Lethe
in de eeuwen der eeuwen
verdwijn en vergeet. (p. 23)

De derde cyclus Uit lucht gebeiteld betekent een kantelmoment. De dichter begint hier plots vanuit het ik-perspectief te schrijven, waardoor de bundel kortstondig een autobiografische wending krijgt . De dichter vertelt over de dwergen, die zijn vrienden zijn: 'de viervoetige vlinders met de aardbochel, gewikkeld in verdriet':

Ik weet dat zij spreken
als paars geslepen glas
als groen gebogen parels
[…]
Ik weet dat zij waarheid beitsen
met hun hazenlip (p. 18-19)

En over zichzelf dicht hij:

Zoals een steen uit lucht gebeiteld
ben ik perfect geslepen
smeed ik werkelijkheid
verloochen orde
kneed de passie
in mijn losgeslagen zeil.


Omdat ik een slaapdronken god
een gastvrije minnaar
mijn eigen wetten maak
onzichtbaar de kosmos weef
want meer dan zijn
ben ik niet. (p. 22)

Hierna verdwijnt het 'ik' om pas in het begin van de laatste cyclus even terug op te duiken. Vanaf de vierde cyclus Door de tijd verlaten gaat Foqué gerichter persoonlijke elementen tot meer algemeen menselijke ervaringen transcenderen. Een vers als Onomkeerbaar is de reis in de kantlijn is het begin van een erg mooie passage:

Onomkeerbaar is de reis in de kantlijn
waar de dood nooit slaapt


de verliezen gestapeld worden
als brandhout voor een laffe winter.
Zolang is het wachten om jezelf
weg te geven geluidloos te verdwijnen
zonder een spoor te laten in de nevel
alleen een gekneusde tak voor later. (p. 30)

In de laatste cyclus Te laat het landschap wil hij weg uit dit land:

Dit land wil ik niet meer bewonen
deze krimpende vlakte waarin
je niet kan verdwalen waar leegte
aan de middelmaat gemeten wordt
eigenwaan in brons gegoten. […] (p. 35)

al beseft hij dat ook voor hem zal gelden:

[…] aan het einde verliest de taal het woord
de tijd zijn betekenis zelfs de herinnering
dat je ooit bent geweest (p. 35)

en wat rest:

[…] zijn lijnen een handvol tekens
verdwaalde stappen langs de vloedlijn
getekend straks door water gewist
door de tijd verlaten. (p. 35)

Envoi en slot:

Verdwijn in het landschap
kras een dier in de rots. (p. 35)


GERD SEGERS